Het basisprincipe van basisbereikbaarheid

Mobiliteit & toegankelijkheid
Man reist met de trein, hij kijkt uit het raam, mijmeren, peinzen

Het decreet Basisbereikbaarheid brengt grote veranderingen met zich mee. Die veranderingen moeten er komen om de nieuwe visie op mobiliteit in de praktijk te realiseren. Om te begrijpen waarom bepaalde keuzes gemaakt worden, is het noodzakelijk om zicht te hebben op die nieuwe visie.

Geen lege bussen meer, wel vaker overstappen

Het huidige systeem werd jaren geleden ingevoerd. Onder de noemer ‘basismobiliteit’ werd de ambitieuze doelstelling gelanceerd dat er een openbaar vervoersaanbod moest komen voor iedereen. Om dit te realiseren moest er in elk Vlaams woongebied een minimum aanbod voorzien worden, ongeacht de vraag. Een bekende maatregel was het installeren van een bushalte op 500 meter van elke Vlaamse voordeur. Hoewel het basisidee vol goede bedoelingen zat, waren er in de praktijk een aantal knelpunten. Denk maar aan het lege bussen-syndroom, een gebrek aan samenhang tussen verschillende vervoersmogelijkheden of de hoge kostprijs voor een rit met de belbus.

Basisbereikbaarheid staat voor een nieuwe aanpak van het Vlaamse mobiliteitsbeleid. In het nieuwe systeem wordt er niet vertrokken van het aanbod, maar vanuit de vraag. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat belangrijke plaatsen en diensten (zoals scholen, handelskernen, cultuurcentra, …) beter bereikbaar moeten worden. Om dit te realiseren moet er gekeken worden naar de bestaande mobiliteitsvragen. Het systeem wordt dus omgedraaid waardoor het openbaar vervoer beter zou moeten aansluiten bij de werkelijke verplaatsingsnoden van de gebruikers. Dat zou meteen ook moeten betekenen dat het aanbod efficiënter ingezet zal kunnen worden, met minder lege bussen als gevolg.

In het licht van die efficiënte inzet van het vervoersaanbod, wordt de reiziger aangespoord om verschillende vervoersmiddelen te combineren. Het openbaar vervoer wordt beschouwd als een onderdeel van het totale mobiliteitsnetwerk. Door een vlotte combinatie van fiets, auto, trein, tram, bus en/of aangepast vervoer zou je je bestemming probleemloos moeten kunnen bereiken.

Nieuwe mobiliteitsplannen

Een nieuwe visie vraagt nieuwe plannen waarin het vervoersaanbod herwerkt wordt. Dankzij die hervormingen zouden de beschikbare vervoers- en financiële middelen optimaal ingezet moeten worden. Basisbereikbaarheid is dus geen ver-van-mijn-bed-show, maar zal net een heel grote impact hebben op hoe je je als reiziger kunt verplaatsen van punt A naar punt B. De bushalte dicht bij jouw deur kan bijvoorbeeld verdwijnen of de route van je vertrouwde bus kan wijzigen.

Een mobiliteitsplan bestaat uit drie verschillende onderdelen:

  • Langetermijnvisie: een strategische visie op hoe de mobiliteit zich moet ontwikkelen gedurende een lange periode van minimum 10 tot maximum 30 jaar.
  • Korte termijndoelstellingen: de operationalisering van de langetermijnvisie. Op welke manier zal de langetermijnvisie gerealiseerd worden en wie zal daarvoor de verantwoordelijkheid op zich nemen?
  • Actieplannen: de concretisering van de korte termijndoelstellingen. De maatregelen en de daaraan gekoppelde verantwoordelijken, middelen en timing worden in de actieplannen omschreven.

De nieuwe mobiliteitsplannen worden gemaakt op drie niveaus:

  • De Vlaamse regering maakt het mobiliteitsplan voor het Vlaams gewest. Hierin worden onder meer de interregionale verbindingen vastgelegd.
  • De vervoerregioraden maken de mobiliteitsplannen voor de vervoerregio’s. Hierin worden onder meer de regionale verbindingen vastgelegd.
  • De lokale besturen kunnen aanvullend lokale mobiliteitsplannen maken. Dit is niet verplicht, maar kan een meerwaarde bieden om ook de fijnste mazen van het mobiliteitsnetwerk (zoals trage wegen en lokale fietsverbindingen) niet uit het oog te verliezen.

Participatie

De nieuwe mobiliteitsplannen zullen een grote impact hebben op de manier waarop je je zal kunnen verplaatsen. Het is dan ook heel logisch dat het decreet vraagt dat er voor de totstandkoming van de plannen een uitgebreid onderzoek plaatsvindt naar, onder andere, de omgeving en de mobiliteitsbehoeften. Bovendien vraagt het decreet dat de burger betrokken wordt bij de opmaak of herziening van de mobiliteitsplannen.

Het decreet blijft echter vaag over de concrete manier waarop die participatie precies vorm moet krijgen. Het is dan ook de vraag hoe de Vlaamse regering en de vervoerregioraden om zullen gaan met die participatieve insteek. Uit de verschillende proefprojecten die de voorbije jaren plaatsvonden blijkt alvast dat participatie niet voor alle vervoerregioraden de hoogste prioriteit heeft.